Bezoek je een land in het oosten van Europa, dan loont het altijd de moeite om eens een kijkje zo ver mogelijk (noord)oostwaarts te nemen. Aan de “buitenranden” van een land zijn vaak onalledaagse, fascinerende plekken te vinden. Geluk is mijn deel als mijn vrouw, op zoek naar oude kerkjes, stuit op een bijzondere begraafplaats: die van Szatmárcseke, nagenoeg bij de grens van Hongarije met Oekraïne. We zullen er pas de volgende dag naar toe rijden, maar onrust maakt zich al snel van mij meester in het besef iets heel bijzonders te gaan zien. Ik kan niet wachten.
Het plaatsje Szatmárcseke binnen rijdend, is niet direct duidelijk waar de begraafplaats zich bevindt. Naast de gereformeerde kerk leidt echter een pad naar wat een parkachtig gedeelte lijkt te zijn. De ingang van de begraafplaats in lopend val ik stil. Ik heb nog nooit zo iets gezien.

Ik waan mij in een andere wereld, vér weg van huis en vér weg van al wat je bekend is bij het beeld van een begraafplaats. De website over deze begraafplaats zegt er het volgende over:
‘Szatmárcseke is een bedevaartsoord voor Hongaarse toeristen. Naast de gereformeerde kerk, aan de smalle weg die vanuit het dorpscentrum leidt, kunnen we de prachtig gerestaureerde en goed onderhouden gereformeerde begraafplaats met zijn “boot”-grafsteen bereiken, die uniek is in Europa. De rijen van meer dan zeshonderd grafstenen, gehouwen uit robuust eikenhout, bieden een bemoedigend en tegelijkertijd hartverscheurend beeld.
De oorsprong van de hoofdboomcultuur op de gereformeerde begraafplaats in Szatmárcsek is tot op heden niet eenduidig opgehelderd door de etnografische wetenschap. Hiervoor zijn verschillende verklaringen. Er wordt gezegd dat de grafstenen van Cseke zowel de vorm van een boot als van een mens hebben. Zelfs door deze twee vormen te combineren, symboliseren ze de menselijke figuur die in een boot ligt. Volgens etnograaf Sándor Solymossy, die onderzoek deed naar de wortels van de Hongaarse voorouderlijke religie, en etnograaf Gábor Lükő, zijn het de vage herinneringen aan een oude Oegrische begrafenismethode en de lokale ontwikkeling van decoratieve kunst die hebben geleid tot de ontwikkeling van deze specifieke hoofdboomcultuur, die niet alleen uniek is in de regio Boven-Tisza, maar vermoedelijk ook in Europa. Andere etnografen, zoals Zsigmond Bátky en Mihály Nyárády, betwisten dit. De jaren waarin de hoofdbomen door het vergankelijke hout afsterven, dateren immers uit de 19e eeuw. Er is niets bewaard gebleven dat dateert van vóór het midden van de 20e eeuw. Tegenwoordig wordt de begraafplaats nog steeds een eiland genoemd. Volgens de overlevering werd dit kleine uitsteeksel vaak omringd door overstromingen, voordat de Tisza werd gereguleerd. Maar zelfs toen moesten ze hem begraven en het lichaam door het water naar boven halen. Deze boten werden gebruikt om de overledenen op hun laatste reis te vervoeren. Het was niet langer nodig om ze mee terug te nemen, dus bleven ze hier als gedenkteken staan.
De koppen van Csekei waren gemaakt van eikenhout en waren ten tijde van de oprichting ca. Ze zijn 180 cm hoog, dik en hebben een diameter van ongeveer 50 cm. Echter, vanwege verrotting werd hetzelfde kophout ca. Er wordt opnieuw uitgegraven tot een diepte van 65-70 cm, waardoor het verschil in grootte op de begraafplaats zichtbaar is. Er zijn twee varianten van het specifieke Satu Mare-kophouttype ontwikkeld, met dezelfde huidige als de voorgaande decoratiemethoden. Eén type is vijfhoekig van vorm, waarbij de voor- en zijkanten haaks op elkaar staan en de twee achterkanten elkaar onder een hoek snijden. Een andere vorm is de aan de achterkant gebeitelde kop. Bij beide typen is de bovenkant van het bovengrondse gedeelte schuin naar voren gericht, gebeeldhouwd en aan de bovenkant afgewerkt met een rand. Het diepere gezaagde deel van de gevel is het tekstveld, waar de naam van de overledene, de leeftijd, de sterfdatum en eventueel een paar regels informele of poëtische boodschap van nabestaanden werden geschreven. Hier komt de afkorting ABFRA ter sprake, wat ‘in de hoop op de gezegende opstanding’ betekent. Het opschrift BP in de onderste rij betekent: “voor het stof van vrede”. De graven zijn oost-west georiënteerd. De grafsteen is naar het westen gericht, in de richting van de dood. Ook de kant met de tekst is naar het westen gericht. Het lichaam van de overledene is naar het oosten gericht, in de richting van de opstanding. Het belangrijkste decoratieve element van de hoofdborden is het een- of meerdelige, in het midden uitgesneden “Hongaarse snor”-motief en de zogenaamde “Hongaarse snor”. kantknippen. Vaak voorkomende decoraties zijn een rozet, een gestileerde wilg die uit een pot groeit, een tulp of een wilde bloem. De snelle vernietiging van de belangrijkste bomen maakte het noodzakelijk deze te behouden. De Nationale Monumenteninspectie voerde de restauratiewerkzaamheden uit en in 1973 werd de begraafplaats tot monument verklaard.’


Er is dus verschil va mening onder archeologen over de oorsprong én ouderdom van het gebruik van deze “bootgraf” traditie op de begraafplaats. Gesteld wordt: ‘De jaren waarin de hoofdbomen door het vergankelijke hout afsterven, dateren immers uit de 19e eeuw. Er is niets bewaard gebleven dat dateert van vóór het midden van de 20e eeuw.’
Dit mag zo zijn, maar voor mij staat buiten kijf dat we hier te maken hebben met een oeroude symboliek die beslist véél langer dan 150 jaar geleden in gebruik was. Dat er – nog – geen monumenten gevonden zijn waarvan het hout aantoonbaar (veel) ouder is, is geen steekhoudend argument. Immers: er is ook een tweeduizend jaar geveltopachtig teken gevonden wat aantoont dat het gebruik en vormgeving van geveltoptekens, zoals deze in het oosten van Nederland te zien zijn, toen al bestond.

Verschillende “totempalen” – eenduidig vormgegeven staan “ontheemd” op de begraafplaats. Ze hebben een nauwelijks leesbaar onderschrift – zichtbaar op het onderste deel van het hout – of liggen ronduit zelf gesneuveld ergens in het veld, afgebroken van hun oorspronkelijke plaats.

De menshoofdgelijkende vormgeving is hetzelfde: drie inkepingen, die – volgens mij – de volgende betekenis hebben: de eerste inkeping – het oog. Tweede inkeping: de neus. Derde inkeping: de markering van de mond. De – uitermate stilistisch vormgegeven – houtsnij decoratie doet mij behoorlijk denken aan het houtsnijwerk van Slavisch/ Finno-Oegrisch houtsnijwerk uit de omgeving van Altona (Duitsland) en Wolin (Polen), zoals op de twee afbeeldingen hieronder is te zien.






Ik neem afscheid van de mysterieuze plek, maar wil terug. De dag er op volgend bezoeken we de begraafplaats nog een keer. Duidelijk wordt, dat de symboliek van het (type) hout, de vorm en de decoratie ook nu de mensen nog steeds aanspreekt, getuige recente graven. Zoals zo vaak met vorm, geluid of symboliek, (her)kent men de oorsprong niet, maar wordt – onbewust – blijvend aangetrokken door dát, wat niet in woorden of rationele gedachten te vangen is.

Hoe het ook zij: na Sapanta in Roemenië kan een nieuwe, ditmaal veel geheimzinnigere, begraafplaats worden toegevoegd als één van de ‘verborgen schatten van het oosten.’
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.