Tussen de buien door er toch maar even op uit. Dit keer naar de Twenterand op het landgoed Eerde, waar de Eerder Achterbroek onderdeel van uit maakt.

Het is inderdaad net, of men hier 100 jaar terug in de tijd gaat.

Het landgoed ademt de sfeer van laat 19e eeuw. Hier is niets herverkaveld of gladgetrokken. Geen raaigras of ellenlange velden mais. Rust en bezinning.

Op de zogeheten kampen staan kamphuizen al blijft de achtergrond en historie van het woord kamphuis duister. Tegenwoordig wordt er een voormalige boerderij mee bedoeld. Een kamp is een open ruimte in het veld of open landschap. Maar werd daarmee dan een huis of boerderij in zo’n landschap automatisch kamphuis genoemd? Raadsels raadsels..

Hoe dan ook, op dit landgoed staan een paar fraaie boerderijen. En dan is zo’n wandeling bij mij al voor driekwart geslaagd.

Wat zo fraai aan deze boerderijen in Twente is, is dat ze nog zo ‘heel zijn’. Het zogeheten onderschoer spreekt altijd tot de verbeelding.

Her en der een klein groepje varkens en koeien zouden het elders een openluchtmuseum sfeer kunnen meegeven, maar hier is het de gewone manier van leven. De koeien worden van het ene, met houtwallen en bosjes omgeven, veldje naar het andere gedirigeerd en springen in de wei alsof het de eerste dag buiten in april is. Hier mag een dier nog gewoon blij zijn.


Als je hier een schilderij van zou maken, zou je er zo 1890 bij kunnen bedenken. Alles gebeurt hier kleinschalig en met veel zorg voor de natuur. Voor de verdroging is een apart projectje, voor het afplaggen van de bovenste laag van de hei in verband met teveel stikstof, ook. Bos, coulissenlandschap, heide; het is er allemaal naast elkaar te vinden. Zoals het ooit geweest is.

Regent het flink in oktober en is er nog geen nachtvorst, dan schieten overal de paddenstoelen uit de grond. Het landgoed is er rijk aan. De grote parasolzwam is de eerste die we zien.

Kenmerkend voor deze paddenstoel is zijn grootte: hij kan wel 25-30 centimeter hoog worden, en de kenmerkende kraag om de steel. In mijn jeugd keek ik altijd naar ze uit langs de Laan van Poot tegen de Bosjes van Poot aan. Daar was een klein bosgrasveldje waar ze ieder jaar zo derde week september, soms iets later tevoorschijn kwamen. En nog steeds, dik 40 jaar later, loop ik naar deze paddenstoelen toe. Omdat het mooi blijft. Ik geloof niet, gelijk Rien Poortvliet, in kabouters, maar wandelend als kabouter moet het toch machtig zijn ze op deze manier te zien, half omhoog kijkend..

Langzamerhand gaat er wat meer verkleuren. Mijn ervaring is dat 15 oktober een soort grens is; daarna versnelt de verkleuring zienderogen. De Amerikaanse eiken echter, verkleuren al opvallend vroeg dit jaar. De krenteboompjes staan al op zijn mooist.

Werkelijk overal staan paddenstoelen hier: de bodem is er blijkbaar zeer geschikt voor.

En ja, de vliegenzwammen, zal ik daar ooit mee ophouden naar te kijken of naar toe te lopen. Is het de onweerstaanbare kleur rood, die iedere keer wéér, aantrekt?



De mensen moeten vroeger toch een levendige fantasie gehad hebben, als ze bij het beginstadium van een stinkzwam dachten dat het om een duivelsei ging. De wetenschap heeft veel romantiek in de kiem gesmoord, dat is wel duidelijk.
Ik heb toch aardig wat paddenstoelen gezien, maar van dit exemplaar keek ik op. Welke ‘hand’ steekt hier boven het bladerdek uit?



Eerder Achterbroek – een wandeling waard, zeker nu. Als je dan ook nog de koraalzwam ziet oplichten in het halfduistere bos, kan de dag niet meer stuk.

Ondertussen vallen thuis de spreeuwen de overgebleven druiven aan. Het heeft nog lang geduurd voordat ze deze ontdekten. Het zij ze gegund.


