Staalkaart van al het voorafgaande.

Met het nodige uitstel is vorige maand het nieuwe solo album van Steven Wilson verschenen. De geluiden die het album vooruit snelden, stelden mij niet echt gerust. De nodige Porcupine Tree adepten leken af te haken bij de met To the bone (2017) ingezette elektronische koers van Wilson. Ook ondergetekende kreeg het gevoel op een keerpunt aanbeland te zijn. Maar .. een iets minder duidbare plaat van Wilson was nog steeds zeer te knagen, natuurlijk. En mág het, op je 50ste, even de turbo op standje korte pauze?
In retrospectief laat To the bone zich zien als een tussen- dan wel overgangsplaat. Wat daar (nog) niet helemaal uit de verf kwam, en op zijn mindere momenten zelfs sterk deed terug verlangen naar Porcupine Tree, komt op The future bites tot wasdom. 53 inmiddels, laat Wilson hier op horen dat de muze niet vervlogen is en de batterij weer opgeladen. Leeg was hij immers nooit. Wat al een unicum is bij een artiest die sinds 1987 onafgebroken bezig is.
De laatste jaren was ik geneigd de band waar Porcupine Tree drummer Gavin Harrison in speelde, The Pineapple Thief, meer Porcupine Tree te vinden dan Wilson op zijn laatste album. Dat werd een veeg teken. Vorig jaar raakte het laatste album van The Pineapple Thief mij niet van A tot Z en het verlangen naar een reünie groeit dan door.
Geheel onterecht, zo blijkt met The future bites. Kort en goed: dit album klinkt doorleefd, de ziel druipt er van af en muzikaal laat het een staalkaart zien van het beste van zijn solo albums, ja zelfs de nummers die aan Porcupine Tree doen denken hadden in dat oeuvre beslist niet misstaan.
Unself is een ouverture van wat komen gaat. Het doet direct uit kijken naar de rest van het album. Unself laat een Steven Wilson horen die vocaal technisch niet alleen op de top van zijn kunnen is, maar ook een stembeheersing, variatie en bezieling laat horen. Het is het juweel in wat een kroon zal blijken te worden op dit album.
Self intrigeert direct omdat je het gevoel hebt naar een nieuw nummer van Peter Gabriel te luisteren. En niet omdat het er op lijkt, maar omdat het dezelfde kwaliteit heeft. Oppervlakkig luchtig elektronisch, valt een donkerte op, gestut door een subtiel basspel van Nick Beggs, oudgediende in de Steven Wilson solo tijd. King ghost is zo mogelijk nóg meer Peter Gabriel achtig. Wát een nummer. Steengoed. Dromerig en stevig tegelijk. Steven Wilson zingt zoals hij nog nooit gezongen heeft. The future bites laat een ziel zien, die ik op To the bone net even miste. Het is ook minder een allegaartje.
12 things I forget zou Porcupine Tree anno 2021 kunnen zijn. Dit bedoel ik dus. Het zou een nieuw Porcupine Tree nummer kunnen zijn. En nog wel één van de betere ook. Eminent sleaze laat nog meer experimenten zien, vocaal gezien. Het nummer ‘ontaardt’ in een prettig funk-disco achtig decor, maar hier is het beter uitgewerkt dan op het voorgaande album. Hier klopt het. Man of the people ademt wederom de geest van Porcupine Tree uit, ook, door op dit album overigens zeer spaarzame, gebruik van de gitaar. Zelfs de referenties naar Pink Floyd doemen hier opeens weer op, al luisterden we weer naar de Porcupine Tree van vòòr 2002 en In Absentia. De geest van PF’s Welcome to the machine doemt op.
Personal shopper lijkt het middelpunt waar alles om draait. Het intrigeert omdat Wilson hier alle keuze en rijkdom bezingt en lijkt te bekritiseren. Tegelijkertijd is het een onvermoede lofzang op zelfspot welke hij hier tentoon spreidt. Immers, de verschillende formats album die te koop zijn, en droog door Elton John gedeclameerd worden.. doet Wilson daar met zijn eigen album nu in extremis niet aan mee? Is het ironie of? Onder het swingende ritme huist ook – subtiel – weer het spooky sfeertje van Grace for drowning. Het is die overall herkenning die The future bites je zo bij de kladden grijpt en houdt. De thematiek van de consumeerdrift en hoe deze bezongen wordt is haast Roger Waters achtig, maar ademt een distantie en zelfrelativering uit die het hier juist zo sterk maakt. Wilson veroordeelt niet; hij is meer een observator geworden.
Follower is Bowie avant la lettre. Tin Machine had hier van opgekeken, eind jaren 80, begin jaren negentig. De grootse finale Count of unease is tegelijkertijd Porcupine Tree als een nummer wat we gevoelsmatig nog misten op The raven who refused to sing (2013).
Het album slechts twee keer beluisterd, weet ik nu al dat deze zich tot mijn favoriete albums van Wilson gaat scharen, samen met het, voorlopige, supertrio Grace for drowning (2011), Raven (2013) en Hand cannot erase (2015). Het beste van wat huisde in Porcupine Tree én in Wilson solo zijn samengesmolten tot een onvermoed geheel. De cirkel is rond.
Geen misselijke score in de decade na het verscheiden van Porcupine Tree. *****