Ik hou van de winter. Afgelopen maand was het dat, naar de letter, totaal niet. Maar de dagenlange windstille grijsheid begon mij, gek genoeg, steeds beter te bevallen. Ik herkende dit echter pas, toen mijn goede vriend Luit van der Tuuk dit observeerde. Verdraaid: je hebt gelijk, dacht ik toen. Donker geeft rust, maar een grijze lucht ook.

De winterperiode geeft geestelijke rust en energie. Niet het getetter, geschetter van het voorjaar en (vroege) zomer. Mentaal fit voel ik mij in de winter. Het is ook de tijd dat ik mij geestelijk veel beter kan concentreren en veel productiever ben. Het ene na het andere boek gaat er doorheen. ’s Avonds, in het duister, kruip je als het ware in zo’n boek. Met 30 graden en licht van ’s morgens 04.30 tot ’s avonds tegen 23.00 lukt mij dat niet. Schrijven gaat als vanzelf als de wereld kleiner voelt. Ik bloei in de winter.
Ook al wordt het tegenwoordig hoogstzelden winter: ik zou het seizoen geen moment kunnen missen. Sterker nog: ik kan er vanaf het einde van de zomer alweer naar uit kijken. Vanmorgen hoorde ik in alle vroegte al een merel zingen. Nog heel voorzichtig, maar toch. ’s Avonds eet je alweer bijna met licht. Nog maar even genieten dus, voordat over een paar weken we naar het voorjaar gaan. Ook mooi. Ik kan uit zien naar zachte en warme dagen. Maar de onrust van het almaar meer geluid, het almaar meer licht en het almaar meer groen wat zich verdicht maakt de wereld steeds minder klein.
De kleinheid van de midwinter periode, en nu, het “putje van de winter” – een onmisbare pauze in het jaar waarin ik geestelijk helemaal oplaad.