Een zanglijster zingt in de appelboom en ik lees tegelijkertijd dat Henny Vrienten overleden is. Het is een grijze lentedag. Kil. Dat, vooral.

De zanglijster verrast en troost. Ik hoorde er één alweer weken terug een keer ’s morgens vroeg. Werd niet getolereerd door Merelman en Zanglijsterman sloeg op de vlucht. Tot, na een doorwaakte nacht, vanmorgen vroeg ik een zanglijster hoorde zingen. Verdacht dichtbij. Vanmiddag tot mijn verbazing, in de appelboom in de tuin.
Hopelijk wordt hij nu niet verjaagd. De zanglijster komt mij, in een redelijk stedelijke omgeving, steeds zeldzamer voor. Ooit, lang geleden, bestudeerde ik eens zijn nest in de Bosjes van Pex in Den Haag. Ik zal 12 of 13 geweest zijn. Een kunstwerk. Gevlochten van strogras, de kom besmeerd met leem. Daarin helderblauwe eieren, bespikkeld in bruine vierkantjes, rechthoekige vormen of een combinatie van die twee. Van de dagvogels houdt de zanglijster er het laatste mee op. Ik zie mij nog noteren, ergens in juli 1983: 22.53, de zanglijster stopt met zingen. Doe Maar op de achtergrond.
Merels komen mij steeds minder schuw voor. Zeldzaam? De merelziekte? Ik zie ze in overvloed. De een jaagt de ander continue op. Ze zijn er altijd. Slaan geen jaar over. De zanglijster komt mij voor als een witte raaf. Een welkome witte raaf. Een schuwe verschijning. Verdwenen voordat je er erg in hebt. Wanneer die verschijnt altijd een gevoel van verbazing op roepend.
En dan opeens een zanglijster midden in je tuin. Op de dag dat Henny Vrienten overlijdt. Veel noten op hun zang een gemankeerde vergelijking. Maar zo waar.
Rust zacht Henny. Ik zal je muziek altijd horen. Ook onder de appelboom.